Nu ga ik op reis in mijn hoofd
Jan Plante werkte als jurist en reisde daarnaast als reisbegeleider de hele wereld over. Van Zuid-Afrika en Europa tot het Midden-Oosten en Marokko. Sinds december 2020 woont hij in Holdert. Op de vensterbank in zijn huiskamer ligt een fossiel dat hij meenam van één van zijn reizen. “Het is een aandenken aan een mooie tijd.”
“Een jaar of 40 geleden woonden wij in Driebergen, Utrecht. Ik zat in de kerkenraad en de dominee vroeg me om bestuurslid te worden van de IRO, de Interkerkelijke Reisorganisatie. IRO verzorgde reizen voor ouderen naar verschillende bestemmingen in Europa, Afrika en Midden-Oosten, altijd met een link naar de bijbel en de kerk. Dat leek me wel wat. Als bestuurslid moest ik ook zelf reizen begeleiden. Dat heb ik verschillende jaren gedaan, samen met mijn dochter, die toen nog antropologie studeerde. Dit fossiel is een versteend weekdier dat iets van 1,3 miljoen jaar geleden leefde in wat nu de Sahara is. Ik heb het meegenomen van een reis naar Marokko. Het is een aandenken aan een mooie tijd.
Ik heb een zeldzame spierziekte, CMT, en ik heb ook nog Parkinson. Gelukkig is de Parkinson aardig stabiel op het ogenblik, dankzij de medicatie. Maar aan die spierziekte kan eigenlijk niets veranderd worden, in die zin dat het minder wordt of stopt of zo. Ze zeggen dat je er oud mee kunt worden, en zo jong ben ik niet meer, haha!
Ukkies
December 2020 kwam ik naar Holdert. Ik was er op voorbereid, maar het is toch een heel verschil met mijn reisleven en thuis. Mijn vrouw is net zo oud als ik. Ik had thuiszorg, maar er kwam toch nog veel zorg bij haar terecht. Op een gegeven moment kon ze het lichamelijk niet meer aan. Ook voor de medewerkers van de thuiszorg werd het te zwaar. Na overleg met de huisarts en Holdert kon ik hier komen. Mijn vrouw wilde graag een plek voor mij in het centrum van Emmen. Ze was vanmiddag nog hier, op de fiets. Dan doet ze meteen ook wat boodschappen en gaat ze even naar de winkel waar onze schoondochter werkt. Ze rijdt nog auto, ze fietst nog en ze zwemt drie keer in de week. Vaak maken we samen een rondje op het Raadhuisplein. Dan gaan we daar zitten en kijken naar het plezier dat die ukkies hebben in het water. Dat is prachtig!
Ik heb ondertussen wel wat medebewoners leren kennen, maar we zaten natuurlijk ook met corona. Daardoor had je weinig contacten. Hier op de 5e etage was een uitbraak, toen moest alles in quarantaine. We konden nergens heen. Mijn vrouw mocht gelukkig nog wel bij me komen. Sinds kort kunnen we ook weer samen beneden eten en worden er weer activiteiten georganiseerd. Ik heb deze week net voor de tweede keer beneden warm gegeten. Ik koos bewust voor de avond, ’s middags is het me veel te druk. Dan sta je een kwartier bij de lift te wachten voor je naar beneden kunt. Wat dat betreft zijn er hier veel te weinig liften. Om vijf uur, als ik ga eten, is er bijna niks te doen, dan is er een handjevol eters. Mijn overburen, Alie en Geert, eten dan ook beneden.
Oorlog
Ik ben in 1938 geboren in Rijssen, Overijssel. Mijn vader zat in het onderwijs. In 1946 verhuisden we naar Brummen, dichter bij Apeldoorn, waar al onze familie woonde. Een andere reden was dat Rijssen een zeer conservatieve gemeente was. Daar kon mijn vader niet zo goed tegen. In de oorlog hebben we nog een tijd ondergedoken gezeten in Klarenbeek, bij Apeldoorn. Mijn vader moest werken voor de Duitse bouworganisatie TODT. Hij werd ingezet bij het aanleggen van dijken en wallen bij de IJssel, voor de IJssel-linie. Dat heeft hij een maandje of zo gedaan en daarna is-ie ‘m gesmeerd naar zijn ouderlijk huis in Klarenbeek. Daar hebben we het eind van de oorlog afgewacht. De Duitsers zijn wel bij ons huis in Rijssen geweest, maar ja, mijn vader was er niet.
Om in Klarenbeek te komen, moesten we in Deventer de IJssel over. De Duitsers stonden natuurlijk op wacht op de brug. Er ging een colonne arbeiders naar de overkant en daar heeft hij zich bij aangesloten. Aan de overkant is hij er gauw weer uitgesprongen. Mijn moeder ging met mij en mijn broer – m’n zusje was er nog niet – met de fiets ook de brug over. Ik was een jaar of zes, ik weet er niet zoveel meer van, hoor. Wel herinner ik me dat er aan het eind van de oorlog nogal wat Duitsers bij de boerderij van mijn grootvader werden ingekwartierd. Ze waren onderweg naar huis, ze hadden wel door dat ze gingen verliezen.
Toen Zutphen en later Deventer werden ingenomen door de Canadezen, hoorden we het geweldige gedonder van de kanonnen in Klarenbeek. Dat was voor ons jongens natuurlijk wel spannend. Ik weet ook nog dat een parachutist van een neergestort vliegtuig naar beneden was gekomen. Mijn twee ooms vonden de parachute toen ze onderweg waren om de koeien te melken. Mijn moeder heeft nog overhemdjes gemaakt van de parachutestof.
Rechten
Na mijn middelbare school studeerde ik rechten. Ik begon mijn loopbaan als kandidaat-notaris in Apeldoorn. Daarna stapte ik over naar de Westlandse Hypotheekbank, een dochter van de ING. Vanuit de Hypotheekbank werd ik op verschillende plaatsen als jurist ingezet, in Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam. In Amsterdam ging ik op m’n 63e vervroegd met pensioen, dat kon toen nog. Toen zijn we verhuisd naar IJsselstein, tegenover Nieuwegein. Daar woonde onze jongste zoon Ewoud en zijn gezin met drie jonge peuters. We hebben jaren op de kinderen gepast. Toen het gezin naar Tweede Exloërmond ging, besloten wij om ook deze kant op te gaan.
In 2006 verhuisden we naar Barger-Oosterveld. Zo konden we weer op de kinderen passen. Nu studeren ze alle drie in Groningen. Het is altijd heel gezellig als we met elkaar zijn. Onze oudste zoon, Ernst, werkt in Almere, hij is arbeidsdeskundige. Hij en zijn vrouw hebben twee kinderen, een tweeling, een jongen en een meisje. Die zijn tien, ze zitten in groep acht. Dan hebben we ook nog een dochter, Ingrid. Zij is antropologe en woont in Amsterdam, tenminste, dat is het laatste wat ik weet. We hebben al 15 jaar geen contact meer. Ze heeft alles afgekapt, ook met haar broers en vrienden. We weten nog steeds niet waarom. Dat blijft moeilijk.
Verschillende gezichten
Het valt niet mee om hier in Holdert te zijn. Ik vind het moeilijk om te accepteren, maar ik denk wel dat ik me er wat overheen heb kunnen zetten. Het bevalt me goed wat betreft de verzorging en ook de maaltijden en dergelijke, die zijn prima. Je merkt wel dat ook hier een tekort is aan verzorgend personeel. In de tien maanden dat ik hier nu ben, heb ik denk ik wel veertig verschillende medewerkers en stagiaires gezien. Je moet steeds weer opnieuw kennis maken en je verhaal doen.
Overdag lees ik in de eerste plaats de krant. Als het mooi weer is, ga ik naar buiten. Verder schaak of bridge ik op het internet. Mijn vrouw en ik zijn al twintig jaar aan het bridgen. We zijn lid van bridgeclub Klazienaveen. En gisteren, toen ik hier in Holdert beneden kwam, waren ze ook aan het bridgen. Ik heb al contact gelegd met de wedstrijdleider en mijn vrouw en ik gaan samen meedoen. Bridgen is erg nuttig voor je hersens. Je moet goed nadenken, kijken en opletten. Je speelt het samen met je partner, dus je moet ook kunnen samenspelen en afspraken maken.
Holdert heeft nog een mannenclub op vrijdagmiddag, daar ben ik ook altijd bij. We doen van alles. Een beetje gezellig kletsen, soms een bepaald onderwerp bespreken, er zijn plannen om samen wat te gaan zingen. Ik niet hoor, mijn stem wordt steeds minder, dat komt ook door de Parkinson. De mannen zijn behoorlijk in de minderheid in Holdert. Ik geloof iets van 15 tegen 85 procent. Dus dan is het goed dat er een mannenclub is, haha!
Zandstorm
Mijn vrouw wilde per se niet mee hier naar toe, daar is ze nog veel te goed voor. Ze woont nog gewoon in ons huis, dus ik heb niet veel meegenomen. Mijn fauteuil, wat foto’s en andere dingen, en dus ook dit fossiel. Ik heb het meegenomen van een reis naar Marokko, nu een jaar of veertig geleden. Onderdeel van die reis was een excursie naar de Sahara, naar de Berbers. We gingen er met de bus heen. Onderweg werden we overvallen door een gigantische zandstorm. Op een gegeven ogenblik stopte die bus, ik denk dat er zand in de motor was gelopen. In ieder geval, we stonden stil en konden niks doen. Naar verloop van tijd nam de zandstorm af en werd het weer licht. In de verte zagen we de tenten van de Berbers die we zouden gaan bezoeken. Daar zijn we toen naartoe gelopen. We trokken veel belangstelling. Vanuit de tenten kwamen mensen naar ons toe om te vragen of we een kopje thee wilden komen drinken. Ze vonden het geweldig dat wij daar rondliepen als West-Europeanen. We namen de uitnodiging aan en kregen elk een kopje mierzoete thee.
Een van die jongens, ik denk dat hij een jaar of 12 was, kwam toen naar me toe met dit fossiel. Hij sprak een beetje Frans en vertelde dat hij het gevonden had in de woestijn. Hij zei dat hij er nog wel meer van kon zoeken als we dat wilden. De Sahara was namelijk ooit een enorme grote zee, je kunt er heel veel fossielen vinden. Maar ik zei nee, we moeten verder, want officieel mag je die dingen geloof ik niet meenemen.
Ik heb het altijd bewaard. Als ik ernaar kijk, dan denk ik terug aan de tijd dat ik daar met mijn dochter en het reisgezelschap ben geweest. Het is een mooi aandenken aan een reis die ook slecht af had kunnen lopen, vanwege die zandstorm. Ik ben wel blij dat ik zoveel reizen heb gemaakt. Die kan ik zo in mijn hoofd weer laten passeren. Ik sluit mijn ogen en ga op reis in mijn hoofd.”